Deze lezing werd de 20ste Mei 2014 gegeven op het Philips Natuurkundig Laboratorium in een serie “Centenial Lectures” ter ere van het 100 jarig bestaan van het Philips Nat Lab. Deze Nederlandse versie werd op 25 Mei 2014 gepresenteerd in het Philips Museum aan de Emmasingel in Eindhoven. In deze voordracht zullen we losjes de ontwikkelingen in de interessante periode tussen de oorlogen volgen aan de hand van een beroemde radiobuis, de EF50. Het is niet de bedoeling een uitputtend historisch overzicht te geven, maar veel eerder aandacht te besteden aan anekdotes, persoonlijke herinneringen en de kleurijke personages die een belangrijke rol speelden in deze bewogen periode.

Click Here for the English version




Dames en Heren,

Het is de avond van 9 mei 1940. Ondanks de mooi en koele lenteavond is de atmosfeer in Eindhoven gespannen en bijna onwerkelijk. De Duitsers hebben een enorme legermacht opgebouwd bij de Duits-Nederlandse grens en iedereen beseft dat het slechts een kwestie van tijd is voor de Duitsers ons land zullen binnenvallen. Toch heerst er rondom de radiobuizenfabriek van Philips in de Witte Dame een ongewone activiteit. In opdracht van de Theodoor Tromp, de directeur die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en fabricage van radiobuizen heeft de fabriek de afgelopen maanden op topcapaciteit gedraaid, voor de productie van een enorme hoeveelheid radiobuizen van het nieuwste type voor een onbekende klant, met een onbekende toepassing. In allerijl zijn er duplicaatmachines gemaakt om deze radiobuizen te kunnen fabriceren en die avond wordt alles in een vrachtwagen geladen die later die avond zal vertrekken richting kust met Engeland als bestemming.



Niemand kon vermoeden dat diezelfde nacht om half zes de Duitsers inderdaad ons land zouden binnen vallen.

Philips heeft zich zeer goed voorbereid voor de ophanden zijnde bezetting. Een gedetailleerd evacuatie plan wordt onmiddellijk in werking gezet en nog dezelfde dag vertrekt een speciale trein en een lange colonne vrachtwagens volgepakt met essentiële apparatuur en grondstoffen richting Holland. Het grootste gedeelte van de colonne loopt vast bij de Moerdijkbrug die op dat moment al in handen is van Duitse paratroepen.



Gelukkigerwijs weet de vrachtwagen met zijn mysterieuze inhoud Vlissingen wonder boven wonder zonder problemen te bereiken. En ondanks het feit dat er sinds Engeland en Frankrijk in september 1939 Duitsland de oorlog verklaarden en er nog nauwelijks veerboottransporten tussen Nederland en Engeland plaats hebben gevonden, wordt de vrachtwagen verwacht en snel op één van de veerboten geladen. In de tussentijd heeft het nieuws van de Duitse inval ook de kust bereikt en in de vroege morgen van de 10e Mei meren alle drie de veerboten van de “Stoomvaartmaatschappij Zeeland” af met bestemming Harwich, Engeland. Zodra ze in open wateren zijn worden de schepen beschoten door Duitse jachtvliegtuigen. Een van de schepen, de “Prinses Juliana” raakt zo zwaar beschadigd dat ze terug moet keren. Maar gelukkig bereiken de “Koningin Emma” en de “Prinses Beatrix” met aan boord van een van hen onze vrachtwagen verder zonder noemenswaardige problemen de Engelse kust.



De periode tussen de twee Wereldoorlogen was voor Philips een periode van enorme groei en diversificatie. Voor de 1e Wereldoorlog produceerde Philips uitsluitend gloeilampen, maar tegen de tijd dat de 2e Wereldoorlog begon was het één van de grootste fabrikanten van elektronische componenten en radio’s van Europa. In deze presentatie zullen we de ontwikkelingen van de vacuümelektronica in deze periode volgen en zullen we proberen te traceren wat er voorafging aan de bijzondere gebeurtenissen waarmee deze voordracht begon.



We moeten daarvoor teruggaan naar het jaar dat de 1e Wereldoorlog uitbrak, 1914. Philips is dan met 3500 werknemers de grootste particuliere werkgever in Nederland en het staat op het punt zijn 25e verjaardag te vieren.



In de jaren voor de oorlog is Philips door een kleine crisis heengegaan toen het werd geconfronteerd met twee uitvindingen van General Electric die hun gloeilampen-imperium deden wankelen: de getrokken wolfraam gloeidraad en de gas gevulde lamp.



Anton Philips vertrekt onmiddellijk naar America waar hij er in slaagt de benodigde apparatuur weg te kapen voor de neus van een verbaasd General Electric. Eenmaal thuis wordt er zelfs een technicus van General Electric die werkzaam is in Duitsland omgekocht, om in de weekenden de technici van Philips de kneepjes van de nieuwe techniek bij te brengen.



In Eindhoven blijven deze bijzondere activiteiten niet onopgemerkt en in de Mijereische Courant lezen we over “proeven door vreemdelingen die wie weet waar vandaan kwamen: Italië Amerika, ja zelfs Rusland .....”



Hoewel het gevaar voor het moment is afgewend, beseffen de gebroeders Philips dat de uitvindingen van General Electric het resultaat zijn van fundamenteel natuurkundig onderzoek. Om zulke verassingen in de toekomst te voorkomen besluiten ze een eigen onderzoeksprogramma te starten, en er wordt een advertentie geplaatst in de Nieuwe Rotterdamsche Courant,



In 1914 wordt Gilles Holst aangenomen om een Natuurkundig Laboratorium op te zetten en een jaar later komt Ekko Oosterhuis het team versterken.



Het eerste lab is gevestigd op de vierde verdieping van de oude gloeilampenfabriek aan de Emmasingel – het gebouw dat voorafging aan de Witte Dame – en dat de bijnaam de “Sing Sing” had naar de beruchte gevangenis van New York. De eerste jaren is er echter niet veel tijd voor exploratief onderzoek, omdat zowel Holst als Oosterhuis nogal eens moeten bijspringen als er problemen in de productie zijn.



Een persoon die hier bij uitstek bedreven in is, is Cornelius Bol. Cornelius Bol is – alhoewel niet zo bekend – een legende binnen Philips en wellicht de eerste van de lange rij van excentriekelingen die zo karakteristiek zijn geweest voor het Nat.Lab. Bol werkte na zijn lagere schooltijd in de smederij en timmermanswerkplaats van zijn vader. Na diens dood komt hij in de leer op het laboratorium van de Nobelprijswinnaar Kamerlingh Onnes in Leiden waar hij wordt opgeleid tot glasblazer en instrumentmaker. Maar Nederland is te klein voor Bol en op zijn achtiende vertrekt hij naar Amerika waar hij o.a. werkt als boer en als bioscoopmanager tot hij uiteindelijk natuurkunde gaat studeren in Princeton. Bol had de gewoonte om de zomervakanties in Nederland door te brengen, maar als hij in de zomer van 1916 naar Nederland gaat ontdekt hij dat hij is geregistreerd als deserteur en mag hij het land niet meer verlaten.



Op zoek naar een baantje ontmoet hij Holst die erg onder de indruk is van Bols combinatie van praktische ervaring en kundigheid en zijn academische manier van denken. En zo wordt Bol de vijfde persoon in dienst van het Nat Lab. Zelfs Gerard Philips is onder de indruk van Bols obsessie met techniek en de belangrijke verbeteringen die hij weet aan te brengen in de productieprocessen, dit ondanks het feit dat hij vaak standjes krijgt voor zijn onorthodoxe gedrag. In de herfst van 1916 wordt Bol ‘s nachts door de politie uit bed gelicht en veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voor desertie. Het maakt weinig indruk op Bol. In de gevangenis vraagt hij om potlood en papier en eenzame opsluiting en in de weken die volgen ontwerpt hij de eerste automatische gloeilamp-fabricage- molens. Zijn tekeningen maken niet alleen indruk op de gevangenisdirecteur, maar ook op Gerard en Anton Philips. Na zijn vrijlating moet hij op hun kantoor komen waar hij een gratificatie van 1000 euro krijgt met het verzoek het er maar niet met zijn collega’s over te hebben. Met het geld is Bol in staat te trouwen met zijn vrouw Corry Barentsen.



Intussen woedt om het neutrale Nederland de 1e wereldoorlog en zo kan het gebeuren dat op een mooie warme zomer avond in Augustus 1917 een Duits watervliegtuig een noodlanding moet maken op Nederlands grondgebied in de Waddenzee. Nederlandse militairen bergen het vliegtuig, maar als ze het zorgvuldig inspecteren ontdekken ze iets bijzonders: een radio-ontvanger met radiobuizen! In 1917 waren radiobuizen nog maar een paar jaar daarvoor uitgevonden en één van de meest “high-tech” dingen die er waren! De oorlog had een belangrijke impuls gegeven aan de radiotechniek die aan het neutrale Nederland voorbij was gegaan. De Nederlandse militairen begrepen het strategische belang van radio echter heel goed en daarom kreeg kapitein “de Blauw” opdracht enkele radio’s te construeren. Voor de benodigde radiobuizen gaat hij natuurlijk naar de nationale trots Philips en hij maakt een afspraak met Gilles Holst. Dit is het begin van een bijzondere opeenvolging van gebeurtenissen.



Gilles Holst luistert beleefd naar het verhaal van kapitein de Blauw en diens verzoek om radiobuizen. Ongetwijfeld moet Holst gefascineerd zijn geweest door deze nieuwe technologie, maar Holst weet ook dat Gerard Philips, zijn baas, radio beschouwt als een speeltje voor de militairen met verder weinig of geen commerciële waarde. Omdat Holst pas een paar jaar in dienst is en hij Gerard niet tegen zich in het harnas wil jagen wijst hij het verzoek van kapitein de Blauw af. Teleurgesteld went onze kapitein zich tot een van de andere gloeilampfabrikanten die ons land op dat moment rijk is. Zij helpen kapitein de Blauw graag en zo gebeurt het dat de eerste radiobuizen in ons land niet door Philips worden gemaakt, maar door de “de Fijnmetaaldraad en Lampenfabriek” te Utrecht.



Ten tijde van de 1e Wereldoorlog was er niets dat vergeleken kan worden met radio zoals we die nu kennen. In de oorlog was het luisteren naar radio verboden, maar na de oorlog werd het radio-amateurisme echter erg populair. Dankzij de oorlog had de technologie een sterke ontwikkeling doorgemaakt die nu beschikbaar kwamen voor de amateurs. Maar er was niets om naar te luisteren! De meeste draadloze verbindingen waren in morsecode afkomstig van postkantoren, nieuws bureaus en natuurlijk spionnen. Georganiseerde radio-uitzendingen van spraak, laat staan muziek, bestonden gewoonweg nog niet.



De Nederlandse radiopionier “Hanso Hendricus Schotanus à Steringa Idzerda” had echter een droom. Steringa was een kleine radiofabriek begonnen onder de naam “ de Nederlandsche Radio-Industrie,” waar hij radio’s wilde maken voor de gewone burger.



Omdat er niets is om naar te luisteren, verzorgt Steringa radio-uitzendingen vanaf het dak van zijn fabriek in Den Haag. Op de 5e November 1919 plaatst Idzerda een advertentie in de kranten waarin hij een “Soirée-Musicale” aankondigt. Dit feit wordt internationaal erkend als de geboorte van publieke radio-uitzendingen.



Voor de radiobuizen die Idzerda nodig heeft, gaat hij uiteraard naar de enige radiobuisfabrikant op dat ogenblik in Nederland: “de Fijnmetaaldraad en Lampenfabriek” in Utrecht. Zij hadden hem graag de buizen geleverd, maar helaas hebben ze met de militairen een geheimhoudingscontract getekend. Idzerda richt zich nu rechtstreeks tot Gerard Philips. Op een of andere manier weet hij hem van het commerciële belang van de nieuwe ontwikkelingen te overtuigen, want Gerard geeft Holst en zijn mensen de opdracht de radiobuizen volgens Idzerda’s specificaties te maken en in een advertentie in Radio Nieuws van Januari 1919 vermeld Idzerda trots dat hij er al 1450 heeft verkocht. Stelt u zich eens even voor wat er gebeurd zou zijn als Holst de radiobuizen aan het leger had geleverd, waarschijnlijk zou Eindhoven dan nu nog steeds een onbetekend dorp zijn geweest!



In de jaren die daarop volgen blijft de fabricage van radiobuizen een tamelijk marginale activiteit. Dit geldt echter niet voor röntgen- en zendbuizen. Door een toevallige ontdekking van Holst krijgt Philips hier een belangrijke technologische voorsprong. Begin jaren twintig bezoekt Holst één van de glasblazerijen waar de bollen voor gloeilampen worden gefabriceerd. Het valt hem op dat sommige glasblazers veel meer moeite hebben om hun lamp van de blaaspijp los te maken dan anderen. Hij vindt dit intrigerend en beluit de oorzaak te onderzoeken. Hij ontdekt dat als de blaaspijp is gemaakt van een bepaalde legering van ijzer en Chroom , deze een nagenoeg perfecte hechting met het glas heeft. Het verhaal wil dat Holst na deze ontdekking meteen naar de octrooi afdeling is gerend om de vinding te patenteren.



Het patent is inderdaad voor Philips van onschatbare waarde geweest. Het maakte het voor Philips mogelijk zich een positie op de medische markt te verwerven met een veilige en robuuste röntgenbuis en het maakte van Philips één van de belangrijkste fabrikanten van water gekoelde zendbuizen.

Rond 1923 slaat het idee van publieke radio-uitzendingen echt aan en explodeert de vraag naar radiobuizen. Radiobuisfabrikanten kunnen de vraag nauwelijks aan, maar Philips schakelt snel een tandje bij. De fabricage van gloeilampen wordt verhuist naar een locatie net buiten het centrum, zodat de grote fabriek aan de Emmasingel beschikbaar komt voor de productie van radiobuizen. Worden er in héél 1921 maar 320 buizen gemaakt, in 1923 is de productie toegenomen tot 1000 buizen per dag.



In 1922 wordt Balthasar van de Pol aangenomen om leiding te geven aan de ontwikkeling van radiobuizen. De briljante van de Pol had gestudeerd bij Thomson en Flemming in Engeland en was toen al een internationaal vooraanstaande geleerde. Hij begon zijn werk met onderzoek aan één van de meest kritische aspecten van de radiobuis, de kathode.



Van der Pol en zijn mensen ontwikkelen een procedé om de gloeidraad te bedekken met een speciale oxide, waardoor de buizen veel zuiniger kunnen werken. In 1924 worden de buizen op de markt genaamd onder een van de meest succesvolle merknamen die Philips ooit heeft gebruikt en die zelfs nu nog een begrip is: “Miniwatt.” Op dat moment werken er van de 16 onderzoekers op het Nat Lab maar liefst 9 aan radiobuizen.



In de jaren voor de oorlog hanteerden de meeste landen van Europa zeer strikte importregels. Bovendien waren consumenten nogal nationalistisch ingesteld! Een Engelsman zou er niet over denken een buis te kopen die niet in Engeland onder auspiciën van de “Brittisch Valve Assciation” was gemaakt. De enige manier om uit te breiden is dan ook de buizen in het land van verkoop zelf te maken. Dat gebeurt via overnames en partnerships. In Hamburg is dit VALVO en in Engeland vindt Philips een gewillige partner in Mullard.



Stanley Mullard was tijdens de 1e Wereld Oorlog het hoofd van de buizen testgroep in Portsmouth met als rang kapitein. Na de oorlog in 1920 begint Mullard zijn eigen buizen fabriek onder de naam Mullard Radio Valve Corp. De zaken gaan goed en in 1924 is de vraag zo toegenomen dat kapitein Mullard moet uitbreiden. Om dat te financieren verkoopt hij de helft van zijn aandelen aan Philips. Een paar jaar later neemt Philips alle aandelen over. Het was voor Mullard een hele goede deal, omdat Mullard zonder de technologische expertise van Philips op het gebied van kathodes en metaalglasverbindingen nooit zouden hebben kunnen overleven. Alhoewel Mullard nu 100% Philips is, blijven de buizen geproduceerd worden onder de merknaam Mullard. Veel Engelsen hebben zelfs nooit geweten dat Mullard in feite een Nederlands bedrijf was. De merknaam Mullard is zelfs heden ten dagen zo sterk, dat radiobuizen gemaakt onder het label Mullard door audiofielen, zeer gezocht zijn.



Terug naar het Nederland van de twintiger jaren. In 1924 wordt Bernard Tellegen in de radiobuisgroep van van der Pol aangenomen. Tellegen is dan 24 en net afgestudeerd. Tellegens eerste klus betreft een heel praktisch probleem: door nieuwe veiligheidsvoorschriften mag de anodespanning in nieuwe radio’s niet meer dan 250 V bedragen. Bij dergelijk lage anode spanningen is het met een simpele triodebuis – met maar één rooster - heel moeilijk voldoende vermogen te generen voor een fatsoenlijk geluidsvolume. Tetrode-buizen, die twee roosters hebben, kunnen veel meer vermogen leveren, maar klinken vreselijk door een nare kink in hun karakteristieken, veroorzaakt door secundaire emissie van de anode. In een interview in 1961 herinnert Holst zich nog hoe Tellegen toen suggereerde “wat als we nou eens een ruim gewikkeld derde roostertje plaatsen tussen het schermrooster en de anode?” Deze simpele suggestie markeert de uitvinding van de penthode, een buis met drie roosters. Het werkte boven verwachting en Tellegen en Holst vragen onmiddellijk patent aan. Het wordt één van de meest waardevolle patenten van Philips ooit. Het genereerde niet alleen gigantische omzetcijfers, maar het opende ook de weg naar allerlei heel belangrijke cross-licenties op het gebied van radio.



In 1927 is Philips de grootste radiobuisfabrikant van Europa. En in 1932, een kleine 10 jaar nadat op het Nat Lab de eerste Idezet-lampen in elkaar werden geknutseld, produceert Philips zijn 100 miljoenste radiobuis.

Het was in de tussentijd Anton Philips niet onopgemerkt gebleven, dat terwijl de prijs van een setje radiobuizen enkele tientjes bedroeg, een complete radio tegen de 200 gulden koste. Het maken van radio’s was dus een zeer winstgevende zaak. Dit, gecombineerd met het feit dat Philips nu een belangrijke troef in handen had in de vorm van de penthode, gaf de onderneming voldoende zelfvertrouwen om zelf met de fabricage van radio’s te beginnen. Voor Philips in 1926 betekende dit een ware revolutie! Tot dan toe was Philips een fabrikant geweest van componenten. Een radio was een compleet systeem en dat betekende dat er een geheel andere aanpak nodig was. Vanaf het begin was het duidelijk dat een Philipsradio geschikt zou moeten zijn voor massaproductie. Dat hij goedkoop moest zijn en betrouwbaar en dat hij eenvoudig te bedienen moest zijn. Er werden studiereizen gemaakt naar RCA in de VS. En terug in Nederland werd er een gedegen studie gemaakt naar de vraag hoe iets zo complex als een radio op grote schaal kon worden gemaakt door ongeschoolde arbeiders.



Het ligt voor de hand dat het Nat.Lab. een belangrijke rol speelde in deze nieuwe ontwikkelingen. Het onderwerp radio paste qua onderwerp uitstekend in de groep van van de Pol, maar van der Pol zelf vond de ontwikkeling van een huis-tuin- en keukenradio een beetje te mondain voor iemand van zijn capaciteiten. Het is typerend voor de managementstijl van Holst dat, in plaatst van van de Pol onder druk te zetten om te werken aan iets wat hem niet lag, hij Oosterhuis vraagt aan het onderwerp te werken. Er wordt een compromis gevonden; de groep van Oosterhuis werkt aan een meer conventioneel type radio dat snel op de markt gezet kan worden, terwijl de groep van van der Pol kijkt naar toekomstige radio architecturen.



Voor het uiteindelijke ontwerp van de radio werden twee ontwerpen uitgewerkt. Het eerste ontwerp had de vorm van een ouderwetse penduleklok. Het andere ontwerp dat gemaakt was door Cornelius Bol had de vorm van een simpele rechthoekige doos. In zijn autobiografie herinnert Bol zich een aardige anekdote over hoe de uiteindelijke keuze voor één van de twee ontwerpen uiteindelijk tot stand kwam. Er is een vergadering van specialisten vanuit zowel productie als het Nat Lab gepland op het kantoor van meneer Anton. Meneer Anton is ietwat verlaat en de specialisten gebruiken de tijd om beide ontwerpen te evalueren. Na enige discussie is iedereen het er over eens dat de pendulevorm zowel vanuit het oogpunt van fabricage als wel vanuit het oogpunt van onderhoud de voorkeur geniet. Op dat moment komt meneer Philips binnen. Iedereen zwijgt terwijl meneer Philips met de handen in de zakken naar de tafel loopt waar beide ontwerpen staan opgesteld. Hij kijkt een tijdje naar beide toestellen en zegt dan, wijzend op het rechthoekige model, ‘die gaan we maken.’ ‘Maar meneer,’ oppert iemand, ‘we hebben net de voors en tegens van beide modellen besproken en we zijn tot de conclusie gekomen dat het andere model de voorkeur geniet.’ ‘Dat kan zijn,’ antwoord Anton Philips, ‘maar toch gaan we die andere maken!’ Uiteindelijk probeert er nog iemand: ‘maar meneer, wat als we beide toestellen nu eens op de gang zetten zodat het personeel kan stemmen?’ ‘Je zou dat kunnen doen,’ antwoord Anton, “en de mensen zouden de andere kunnen kiezen, maar toch gaan we deze maken!’ En zo geschiedde.



Het was een goede keuze, de 2501, in Nederland bijgenaamd “het roggebrood” was een enorm succes. Als we nu naar het toestel kijken kunnen we ons maar moeilijk voorstellen dat dit de Iphone van de twintiger jaren was. Maar het was toch echt zo! Tot dan toe moest je bijna op cursus om een radio te kunnen bedienen. Het afstemmen op een ander station vereiste een hele serie ingewikkelde handelingen en een behoorlijke dosis ervaring. Bovendien vereisten de hoogspannings-anode- batterij en de lood-accu voor de gloeidraden regelmatig onderhoud. Het “roggebrood” daar in tegen had een netvoeding, maar een paar knoppen die intuïtief bediend konden worden en het zag er strak en modern uit. In 1926 werden er 6000 van verkocht en in 1930 was de productie toegenomen tot een half miljoen radio’s per jaar.



In Januari 1930 komt Hans Jonker de groep van Ekko Oosterhuis versterken. Op dat moment is de ontwikkeling en de productie van radiobuizen al zo gegroeid dat er continue een zwaar beroep wordt gedaan op het Nat Lab voor de ontwikkeling van nieuwe types en het oplossen van productieproblemen. Het wordt daarom wenselijk geacht een speciale radiobuis-ontwikkelingsafdeling op te richten direct naast de fabriek. Op die manier kan het Nat Lab zich weer aan meer fundamentelere zaken wijden. In tegenstelling tot van der Pol en Oosterhuis is Jonker een echte elektrotechnicus en bovendien een getalenteerd organisator. In de jaren na de 2e Wereldoorlog zou Jonker een belangrijke rol spelen in de totstandkoming van de Technische Hogeschool en het Stadstheater. Jonker wordt daarom belast met de organisatie van het nieuwe buizenlab op de vierde verdieping van de buizenfabriek aan de Emmasingel in de “Witte Dame.” Dit buizenlab zou de geboorteplaats worden van vrijwel alle radiobuizen die tot laat in de jaren 70 zouden worden.



Een paar jaar later keert Jonker naar het Nat Lab terug om leiding te gaan geven aan de radiobuis- onderzoeksgroep.



We schrijven 26 Februari 1935. In Duitsland tekent Hitler op die dag een geheim document waarin hij de vorming van een Reich Luftwaffe beveelt. Op hetzelfde ogenblik wordt er in een weiland in Engeland een kleine houten vrachtwagen opgesteld voor een geheim experiment.



Er waren op dat moment in Engeland heel veel geruchten dat de Duitsers beschikten over een verschrikkelijk wapen dat personen kon doden en vliegtuigen uit de lucht kon halen door middel van dodelijke stralen.



Deze geruchten waren zo hardnekkig, dat een speciale commissie voor de organisatie van de Engelse luchtverdediging, voorgezeten door de visionaire Sir Henry Tizard, besluit de fysicus Watson-Watt te vragen de waarheid achter deze geruchten te onderzoeken.



Watson-Watt werkte op dat moment aan de detectie van onweer. Hij heeft daarvoor een speciale radio gebouwd die de locatie van een onweersbui op een scherm weergeeft.



Watson-Watt kan de geruchten over de Duitse “dode-straal” snel ontzenuwen, maar tijdens zijn berekeningen realiseert hij zich dat het mogelijk moet zijn de positie en hoogte van een naderend vliegtuig te bepalen uit de radiogolven die door een vliegtuig worden weerkaatst. Op de 12e februari 1935 zet hij zijn ideeën uiteen aan de Engelse Air Ministry in zijn beroemde memorandum “Detection and Location of Aircraft by Radio Methods”. Air Vice-Marshal Sir Hugh Dawding is nauwelijks onder de indruk, maar vraagt toch om een demonstratie, waarop Watson-Watt zijn onweer-stormontvanger aanpast en hem in de houten vrachtwagen laadt die nu in een weiland in Daventry is opgesteld.

De demonstratie is een groot succes. Het nabij gelegen korte-golf station van de BBC wordt gebruikt als zender, en uit de geflecteerde radiosignalen kan precies, zoals voorspeld, de positie van een RAF Heyford vliegtuigje dat in het experiment als proefkonijn fungeert, worden bepaald. Het is de start van een ambitieus luchtverdedigingsprogramma met behulp van radiogolven dat vandaag de dag bekend staat als radar.



Binnen enkele weken wordt er een onderzoeksteam samengesteld, bestaande uit de knapste koppen van Engeland. En Bawdsey Manor, een landhuis niet ver van Harwich , wordt het centrum van het Engelse radaronderzoek. Al snel verrijzen er overal langs de kust gigantische 8 meter hoge antennes. En tegen de tijd dat de 2e Wereldoorlog begint, wordt Engeland beschermd door een keten van 25 radarstations genaamd “the Home Chain.” Met behulp van het radarsysteem, kunnen jagers worden begeleid naar de globale positie van vijandelijke bommenwerpers. Overdag kunnen de jagers dan op zicht de bommenwerpers aanvallen. Echter in 1936 realiseerde men zich echter al dat dat ’s nachts niet mogelijk zou zijn. Wat dus nodig was, was een radarsysteem dat klein genoeg was om in een jachtvliegtuig te worden ingebouwd.



Zo’n vliegtuigradar vereiste echter een zendfrequentie van op zijn minst 200MHz, wat op de grens lag van wat technologisch mogelijk was in die dagen. Een klein team bestaande uit A.G. Touch, Perc Hibbert en Keith Wood onder leiding van Taffy Bowen stortten zich op het probleem. Het bouwen van de vereiste zender blijkt met enig kunst- en vliegwerk nog wel mogelijk. Maar het maken van een goede ruisarme ontvanger blijft een probleem tot laat in 1939, wanneer de situatie in Europa echt uit de hand dreigt te lopen. Dan, puur bij toeval, komt Taffy Bowen in contact met B.J. Edwards de hoofdontwerper van Pye Radio en Edwards heeft precies wat Taffy nodig heeft!



Pye Radio was het troetelkindje van de flamboyante directeur C.O. Stanley. Engeland had in 1922 met de uitvinding van de televisie door John Logie Baird, de leiding genomen in de ontwikkeling en commercialisatie van dit nieuwe medium, en de BBC verzorgde al vanaf 1936 regelmatig televisie-uitzendingen vanaf Alexandera Palace in London. C.O. Stanley had het in zijn hoofd gehaald om een belangrijke rol hierin te spelen. Niet alleen door het maken en verkopen van televisies, maar ook door het monopoly van de BBC te breken en zo attractievere programma’s voor de gewone man te kunnen verzorgen.



Om een zo groot mogelijke groep mensen te kunnen bedienen, vraagt Stanley B.J. Edwards een televisie te ontwerpen die zo gevoelig is dat zelfs in Cambridge the programma’s van Alexandra Palace kunnen worden ontvangen. Edwards slaagt hierin en het hart van zijn ontvanger wordt gevormd door iets wat later bekend is geworden als “de Pye strip”. Een vast afgestemde ontvanger, bestaande uit maar liefst 5 van de nieuwste buizen van Mullard, de EF50. Via, via komt deze Pye strip in handen van Taffy Bowen die hem uitprobeert in zijn vliegtuigradar. Het hele radarteam was uitgelaten: niet alleen bleek de ontvanger heel goed te werken, hij werd ook nog eens in Engeland gemaakt met Engelse buizen, althans dat veronderstelden ze....



In de tussentijd had Philips in Eindhoven een halfslachtige houding ten opzichte van televisie aangenomen. Aan de ene kant was het Holst zelf die het hele televisieprogramma aanzienlijk vertraagde. Hij kon zich niet voorstellen dat mensen een paar maandsalarissen zouden betalen om naar een klein beeldje met een relatief slechte kwaliteit te kijken, terwijl er überhaupt nog geen televisieprogramma’s waren. Bovendien was zoiets veel te frivool voor het calvinistische Nederland. Aan de andere kant was Holst slim genoeg om er voor te zorgen dat op het Nat Lab de ontwikkelingen zowel wat betreft het mechanische Baird-systeem, als wat betreft het elektronische EMI-systeem op de voet werden gevolgd. De opkomst van de televisie in Europa had ook de vraag naar betere, meer hoogfrequentere radiobuizen gestimuleerd. Het werk in de buizen-onderzoeksgroep van Jonker richtte zich dan ook op twee onderwerpen die hiermee verband hielden: het gebruik van secundaire emissie om de versterking van de buizen te verhogen en de ontwikkeling van een geheel nieuwe buisomhulling die veel beter geschikt was voor de hogere frequenties.



Direct na de uitvinding van de radiobuis waren het logischerwijs de fabrikanten van gloeilampen die de productie van radiobuizen ter hand namen., waarbij ze technieken hergebruikten die al ontwikkeld waren voor het maken van gloeilampen. In praktijk betekende dit, dat praktisch alle radiobuizen, net als alle gloeilampen, vervaardigd werden “op de kneep”: een glazen buisje dat verwarmd en samengeknepen werd en dat de doorvoerdraadjes bevatte. Deze methode werkte heel goed gedurende de eerste jaren, maar met de vraag naar hogere frequenties werden de beperkingen van deze techniek steeds hinderlijker. De lange draden in de kneep zorgden voor vervelende parasitaire zelfinducties en veroorzaakten ook een grote spreiding van buis tot buis.



Al sinds 1934 had de groep van Jonker gewerkt aan een nieuwe buisomhulling die zou moeten voldoen aan alle ontwerpeisen. Elektrisch gezien was dat niet zo heel moeilijk. Concurrenten hadden al een hele reeks van omhullingen voorgesteld die allen in technisch opzicht prima voldeden. Echter voor massafabrikant Philips gold nog een extra ontwerpeis en dat was dat de omhulling in zeer grote aantallen en tegen zeer lage prijs te maken zou moeten zijn.



Samen met de glasfabriek werd uiteindelijk een concept ontwikkeld dat aan alle eisen voldeed. Het was de eerste massa-fabriceerbare buis die geheel van glas was. Het werd bekend als de sleutelbuis of de Loctal-9 voet. Eén van de eerste buizen die in nauw overleg met B.J. Edwards van Pye werd gemaakt in de nieuwe omhulling, was de EF50; de buis die nu via Mullard en Pey een plaats had gekregen midden in het hart van de Engelse luchtverdedigingssystemen.



Niet iedereen wacht de dreigende oorlog af. In 1936 emigreerd Bol met zijn familie naar de VS waar hij een stuk land koopt in de buurt van Paolo Alto. Uiteindelijk wordt hij professor op Stanford en na zijn dood laat hij een groot deel van zijn landgoed na aan de locale gemeenschap.



In 1939 viert het Nat.Lab, ondanks de gespanne internationale situatie, zijn 25 jarig jubileum, met een bonte avond vol sketches, muziek en grappen. Het middelpunt van het feest is natuurlijk Gilles Holst die tevens zijn 25 jarig jubileum bij Philips viert.



Kort daarna valt Duitsland Polen binnen en ondanks het Engels-Franse ultimatum vervolgen ze hun blitzkrieg en zo verklaren Frankrijk en Engeland op de 3e september 1939 de oorlog. Het is nu nog slechts een kwestie van tijd voor de Duitsers in de vorm van een massale luchtaanval hun agressie op Engeland zullen richten.



Gelukkig is het Home-Chain radarsysteem tegen die tijd al volledig operationeel en worden er goede vorderingen gemaakt met het geavanceerde vliegtuigradarsysteem. Tot op dat moment lijkt het er op dat niemand zich ook maar de geringste zorgen maakte over de levering van de voor het radarsysteem zo cruciale EF50 buis. Iedereen nam aan dat Mullard deze buizen op grote schaal aan het fabriceren was. De waarheid was echter dat Mullard met de productie de grootste problemen had en dat in feite alle EF50 buizen direct uit Holland kwamen, waarna ze in Engeland het stempel Mullard kregen.



De exacte volgorde van de gebeurtenissen is niet meer te achterhalen, maar op een gegeven moment moet Mullard hebben toegeven dat ze niet in staat waren de wonderbuis zelf te produceren. De geschokte militairen realiseren zich dat ze voor de productie van een cruciaal component in hun luchtverdedigingssysteem afhankelijk zijn van een land dat op het punt staat ieder moment zelf door de Duitsers onder de voet te worden gelopen. Via diplomatieke kanalen en waarschijnlijk ook via Anton Philips zelf, wordt Theo Tromp, de directeur die verantwoordelijk is voor de radiobuis-ontwikkeling en productie, gevraagd naar London te komen. Dat was niet zo makkelijk; al vanaf dat Engeland Duitsland de oorlog had verklaard, was er nog nauwelijks enig transport van personen of goederen tussen Engeland en Nederland. Zodra de officiële documenten zijn geregeld, reist Tromp echter naar London. Daar wordt hij op een zaterdagmiddag in februari of maart, na kantooruren ,op het hoofdkantoor van Mullard in Century House op Shaftsburry Avenue ontvangen door de directeur van Mullard S.S. Eriks en Watson-Watt zelf. Watson-Watt vertelt Tromp dat de Engelse regering er het grootste belang in stelt dat Mullard zo snel mogelijk de productie van EF50 buizen zelf ter hand kan nemen. Hij verzoekt daarom Tromp met klem om zo snel mogelijk de benodigde machines, maar ook al reeds gefabriceerde buizen en buisonderdelen te verschepen naar Engeland. Alhoewel uiteraard niet aan Tromp verteld wordt , waar de buizen voor nodig zijn, beseft hij onmiddellijk dat ze voor de komende oorlog van groot belang zijn. Dit was precies wat Tromp lag. Boven alles was Tromp een man van actie! Zodra Tromp terug is in Nederland wordt de productie verhoogd. En de vrachtwagen die de avond van de 9e mei de poort van het complex aan de Emmasingel verlaat, bevat naast de gevraagde machines dan ook maar liefst 25 duizend voltooide EF50’s en een kwart miljoen buisvoeten.

Zoals al vermeld, draait de grootscheepse evacuatie van Philips na de inval van de Duitsers grotendeels op een mislukking uit, omdat de bruggen over de grote rivieren op dat moment al in handen zijn van de Duitsers. De meeste leden van de Philipsfamilie en de Raad van Bestuur zijn dan echter al in Den Haag, waar ze op de avond van de 13e Mei tezamen met de Nederlandse regering worden geëvacueerd door de Britse Destroyer H.M.S. Windsor. Net voordat ze aan boord gaan wordt er onder heel moeilijke omstandigheden nog een houten kistje afgeleverd. Het bevat een voorraad industriële diamanten, bestemd voor Mullard, nodig voor het trekken van de wolfraam- gloeidraden. Het is het laatste wat het moederbedrijf voor hun Engelse dochter kunnen doen, vanaf dat moment staan ze er alleen voor.



Zo goed en zo kwaad als het gaat, wordt het normale leven in Eindhoven hervat. Frits Philips, die niet geëvacueerd is, heeft nu de leiding over Philips Nederland. Het is voor zowel de mensen als voor het bedrijf een kwestie van overleven, waarbij de balans moet worden gevonden tussen niet werken voor de Duisters, maar ze ook niet te veel tegen te werken. In 1941 wordt het vijftig jarig bestaan van Philips gevierd met een illegale spontane demonstratie waarbij Frits Philips op de schouders wordt genomen. Vanaf 1942 is Tromp zwaar betrokken in het Verzet en de spionage voor de geallieerden. Terwijl de Duitse radiobuis-fabrikanten produceren voor de Duitse oorlogsindustrie, moet Philips de radiobuizen maken voor de Duitse consumentenmarkt. Waar mogelijk wordt dit zoveel mogelijk gesaboteerd. De zoon van Tromp vertelde me hoe bijvoorbeeld op het dak van de Witte Dame een klein cilindertje Chloorgas was verstopt, dat minieme hoeveelheden chloorgas lekte in het luchtinlaatsysteem, waaruit uiteindelijk het stikstofgas werd gewonnen dat nodig was voor het spoelen van de buizen voor die werden vacuüm gepompt. Als de buizen werden getest direct na de fabricage waren ze prima, echter na een paar weken gebruik zakte de emissie pijlsnel in elkaar, waardoor de buizen waardeloos werden.



Eindhoven wordt bevrijdt op 18 september 1944 en slechts vijf dagen later wordt het Nat Lab bezocht door een delegatie van de “Combined Intelligence Sub-Committee” voorgezeten door niemand minder dan Watson-Watt zelf.



De commissie heeft tot taak dossiers op te stellen over de gedragingen van Nazi- en andere wetenschappers in de bezette gebieden tijdens de oorlog. In hun lijvige rapport concluderen ze dat Philips door de Duitsers niet is ingeschakeld bij enig geheim project en dat de Duitsers nauwelijks gebruik hebben gemaakt van het uitzonderlijk goed uitgeruste Natuurkundig Laboratorium. Als onderdeel van het bezoek houdt Watson-Watt een lezing over de ontwikkelingen op radargebied tijdens de oorlog. Tijdens die lezing vertelt hij dat de Mullard- fabrieken maar liefst 40% van alle in de 2e Wereldoorlog gebruikte radiobuizen hebben geproduceerd. Bovendien bevestigt hij dat de EF50, met de voor die tijd uitzonderlijke prestaties, significant heeft bijgedragen aan de uitkomst van de slag om Engeland, en daarmee aan de uitkomst van de oorlog als geheel.



We naderen het eind van dit verhaal. De periode na de oorlog bracht een aantal nieuwe ontwikkelingen. Tijdens de oorlog had de televisie in Amerika een enorme ontwikkeling doorgemaakt, en ondanks wat Holst had verondersteld, bleek televisie wel degelijk een blijvertje. Europa was nu aan de beurt voor een grote inhaalslag en dat betekende een enorme vraag naar radiobuizen. Waar een normale radio maar bestaat uit 4 of 5 radiobuizen, gingen er in een televisie gemiddeld zo’n 20 tot 30! Hoewel het Nat Lab zijn steentje aan de ontwikkeling van televisie heeft bijgedragen, werd het meeste werk toch verzet door het buizenlab aan de Emmasingel.



Veel van het na-oorlogse succes van Philips op het gebied van radio en televisie kan worden toegeschreven aan de legendarische Dammers. Dammers was een ware meester in het ontwerpen van TV- en radioschakelingen en in het combineren van meerdere functies in één buis. Al snel ontstond er een vorm van standaardisatie in de vorm van zogenaamde “line-up’s:” een bij elkaar behorende serie buizen die waren ontworpen om met elkaar een zo goed en goedkoop mogelijke TV te vormen. Deze line-up’s werden verkocht aan de honderden fabrikanten van televisies die op dat moment in Europa actief waren.



Het is nauwelijks voor te stellen op welke schaal de fabricage van radiobuizen plaats vond. Bij Valvo in Hamburg alleen al werkten 5000 mensen, meest meisjes aan de fabricage. Op de piek tijdens de jaren vijftig produceerde Philips ruim 200 miljoen buizen per jaar.



In de tussentijd had het Nat Lab zijn handen vol aan een geheel nieuwe ontwikkeling. Al voor de oorlog werd er in Bell labs onderzoek gedaan naar een alternatief voor de radiobuis. Dat leverde toen geen werkend device op, voornamelijk omdat de beschikbare halfgeleidermaterialen niet zuiver genoeg konden worden gemaakt. Het onderzoek naar puntcontact-diode-detectors voor radar in de 2e Wereldoorlog had echter geresulteerd in nieuwe methodes om ultra-zuiver silicium en germanium te maken hetgeen uiteindelijk resulteerde in de uitvinding van de transistor in 1947 door Bardeen, Brittain en Shockley.



Iedereen bij Philips is doordrongen van het belang van deze vinding en de bedreiging die ze vormt voor de omzet in radiobuizen. Door middel van cross-licenties waarbij Philips zijn kennis en patenten op het gebied van ferroxcube inzet weet Philips voordelig toegang te krijgen tot de nieuwe transistortechnologie. Het betekent wel dat hele researchgroepen van de een op de andere dag aan een ander onderwerp moeten werken. De eerste transistors worden spoedig gemaakt en met de uitvinding van de pushed-out base transistor draagt het Nat Lab een belangrijk steentje bij aan de ontwikkelingen. Al snel speelt op het Nat Lab de eerste transistorradio.



In 1954 wordt de eerste fabriek voor transistorenfabriek in Nijmegen geopend. De gehele jaren 50 is Philips de enige transistor fabrikant van betekenis in Europa en in 1961 produceert Philips 20% van alle transistoren in de wereld.



De afgelopen 100 jaar is het Natuurkundig Laboratorium de geboorteplek geweest van vele belangrijke innovaties zoals: de pentode, de EF50, ferroxcube, LOCOS. Ook hebben we - om het zo maar eens te zeggen – een aantal keer flink de boot gemist. We waren laat met radio en radiobuizen, televisie, transistors en zelfs met LED-verlichting. Maar heel vaak zijn we toch in staat geweest door een combinatie van vakmanschap, vindingrijkheid en een scherp zakelijk instinct uiteindelijk weer als een van de beste te eindigen. Ook vandaag de dag nog, waar LEDs een aardverschuiving op het gebied van verlichting te weeg heeft gebracht, zijn we er weer in geslaagd wereldwijd de eerste positie op het gebied van verlichting te behouden; en ik durf te zeggen dat steeds weer op momenten van verandering en gevaar, het Nat Lab – Philips Research – steeds een belangrijke rol heeft gespeeld door die innovaties te leveren die net het verschil maakten.

Ik dank u voor uw aandacht.


Klik Hier, voor veel meer informative over de EF50


Artikel in Einhoven Actueel
Artikel in Groot eindhoven


to top of page back to homepage